Luister naar het boek Jona over het leven van de profeet Jona, vertaald in het Tamazight dat gesproken wordt in het Rifgebergte in Marokko (Tarifit).
Dit is de passage uit hoofdstuk 1 van het boek Jona (en 2:1) waar de Heer de profeet Jona roept om te prediken in de stad Nineve: Eens richtte de HEER zich tot Jona, de zoon van Amittai: ‘Maak je gereed en ga naar Nineve, die grote stad, om haar aan te klagen, want het kwaad dat ze daar doen is ten hemel schreiend.’ En Jona maakte zich gereed, maar vluchtte naar Tarsis, weg van de HEER. Hij ging naar Jafo en vond er een schip met bestemming Tarsis. Hij betaalde de overtocht en ging aan boord om mee te varen naar Tarsis, weg van de HEER.
Maar de HEER wierp een hevige storm op de zee, en de zee werd zo wild dat het schip dreigde te breken. De zeelieden werden bang, en ieder riep tot zijn eigen god om hulp. Ook gooiden ze, om het gevaar af te wenden, de lading in zee. Maar Jona was in het ruim van het schip afgedaald, was daar gaan liggen en in een diepe slaap gevallen. De schipper ging naar hem toe en zei tegen hem: ‘Wat lig jij hier te slapen! Sta op, roep je God aan! Misschien dat hij zich om ons bekommert, zodat we niet vergaan.’
7Intussen overlegden de zeelieden: ‘Laten we het lot werpen om te weten te komen wiens schuld het is dat deze ramp ons treft.’ Ze wierpen het lot, en het lot viel op Jona. Toen zeiden ze tegen hem: ‘Vertel ons: Hoe komt het dat deze ramp ons treft? Wat doe je hier aan boord? Waar kom je vandaan? Uit welk land kom je? Bij welk volk hoor je?’ Jona antwoordde: ‘Ik ben een Hebreeër en ik vereer de HEER, de God van de hemel, de God die de zee en het land gemaakt heeft.’ De mannen werden doodsbang, en toen ze van hem hoorden dat hij was weggevlucht van de HEER, zeiden ze tegen hem: ‘Hoe heb je dat kunnen doen?’
En ze vroegen hem: ‘Wat moeten we met je doen, dat de zee ons met rust laat?’ Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. Hij antwoordde: ‘Gooi me in zee, dan zal de zee jullie met rust laten. Want ik weet dat het mijn schuld is dat deze storm zo tegen jullie tekeergaat.’ Maar de mannen roeiden uit alle macht om weer aan land te komen; dat lukte hun echter niet, want de zee ging steeds onstuimiger tegen hen tekeer. Toen riepen ze tot de HEER: ‘Ach HEER, laat ons toch niet vergaan als wij het leven van deze man opofferen. Reken het ons niet aan als hier een onschuldige sterft. U bent de HEER, al wat u wilt dat doet u!’ Toen tilden ze Jona op en gooiden hem in zee, en de woede van de zee bedaarde. De mannen werden vervuld met bang ontzag voor de HEER. Ze brachten hem een offer en deden hem geloften.
De HEER liet Jona opslokken door een grote vis. Drie dagen en drie nachten zat Jona in de buik van de vis. (NBV 2004)